7 Jezus heeft mijn hand gevat en Hij zal mij veilig leiden.
Oasis Hospital
Wat een contrast! Wie dit nooit heeft gezien kan niet begrijpen dat er letterlijk op een vierkante meter zo’n enorm verschil is. Het klimaat aan beide zijden van de grens is natuurlijk precies hetzelfde, maar aan de
Amerikaanse kant is alles groen en verzorgd; alle huizen hebben prachtige tuinen terwijl aan de Mexicaanse kant alles kaal en dor is.
We waren de grens met Mexico overgestoken en reden daarna kilometers langs een metershoge ijzeren schutting die de grens markeert tussen de twee staten. Hier en daar was een ’tunnel’ onder de schutting
door gegraven, die arbeiders weer aan het dichten waren met de stenen en de grond die er de nacht tevoren waren weggegraven. Later hoorden we dat honderden Mexicaanse arbeiders op deze wijze dagelijks aan het werk worden gehouden. Elke nacht worden weer tientallen pogingen gedaan om door een tunnel illegaal de grens met de VS over te steken. Ik vroeg me af waarom zoveel Mexicanen naar de VS willen, want degene die hun geluk in de States proberen te vinden zijn beslist niet de luie jongens. Als ze in hun eigen land net zo hun best zouden doen zoals ze dat wilden gaan doen in de States zou Mexico zeker zo vruchtbaar en mooi kunnen zijn, tenminste, dat dacht ik. Maar later hoorde ik dat ongeveer 60% van al het geld van Mexico in handen is van 5% van de bevolking en dat het door die omstandigheid gewoonweg onmogelijk is om enige verbetering in de situatie te brengen.
Nadat we ongeveer een half uur langs de grens met de ijzeren schutting hadden gereden, bereikten we de bebouwde kom van Tijuana, die we meteen ook weer verlieten om de weg naar de kust op te rijden. We reden in een heuvelachtig landschap dat er dor en verlaten uitzag, totdat we in de buurt van de oceaan kwa
men. Hier werden de huizen iets mooier, maar waren toch nog armoedig vergeleken met die aan de andere kant van de grens. Na een minuut of tien doemde aan onze rechterhand een grote arena op en onverwacht reden we weer helemaal tussen de huizen. Schuin tegenover de arena zagen we een groot bord waarop stond: 'Oasis Hospital’. Daar moesten we zijn. Het was een modern gebouw helemaal opgetrokken van staal en zonwerend glas. Het leek eigenlijk meer op een heel grote doos van spiegelglas. Ik schatte dat het vier verdiepingen hoog was hoewel de verdiepingen door die glasfacade van buitenaf niet te onderscheiden waren. Het gebouw leek wel een hele grote groene spiegel. Later bleek dat het ziekenhuis wel zes verdiepingen had. Het was op- en gedeeltelijk langs- een heuvel gebouwd. Dat gaf in het begin een vreemde gewaarwording waar je aan moest wennen. Je ging namelijk aan de ene kant van het gebouw vanaf de straat gelijkvloers naar binnen en als je dan de twee trappen naar de verpleegafdelingen was afgegaan en daar naar buiten keek had je een prachtig uitzicht over een mooie groene vallei die toch nog tamelijk diep was en zich ver achter het ziekenhuis uitstrekte. Er was ook een heel grote kerk aan het eind van de straat. Ik dacht dat het wel een Roomse Kerk zou zijn - dit is tenslotte Mexico - maar later bleek dat er Evangelische gelovigen samen kwamen. Het ziekenhuis lag tussen de arena (’bullring' stond er op en werd eens per jaar gebruikt voor stierengevechten) en de kerk in. Wanneer je langs de arena keek Zag je in de verte, ongeveer tien minuten lopen van het hospitaal Verwijderd, het prachtige blauwe water van de oceaan. Hoewel het pas maart was, was het 's morgens om tien uur al behoorlijk warm. We, dat waren behalve Fija en ik ook Bill en Pete die ons weg brachten, liepen naar de ingang van het ziekenhuis.
We gingen door de grote deur, die ook gemaakt was van zonwerend glas, naar binnen. Daar heerste een aangenaam klimaat door het donkere glas dat de zon buiten hield en door de airconditioning die voor een heerlijke koelte zorgde. Er was een grote balie waarachter enkele knappe Mexicaanse meisjes patiënten te
woord stonden. We wachtten op onze beurt en kregen een inschrijfformulier dat we invulden, waarna we door een van de meisjes werden meegenomen naar de lift die ons inderdaad op de vierde verdieping bracht. Dit was verdieping ’+4’ volgens het bordje bij de knoppen in de lift. lk vroeg me af waarom die + erbij stond. Later ontdekten we dat de lift, naast die waarmee wij naar boven gingen, alleen naar de benedenste verdiepingen ging. Dat waren volgens de bordjes de verdiepingen -1 en -2. Ik had dus alleen maar een klein beetje gelijk dat er vier verdiepingen waren, het bleken er zes te zijn, twee onder, en vier boven het 'maaiveld' als je daar in zo’n heuvelachtig terrein van kunt spreken. Boven aangekomen werden we aangediend bij Dr. Contreras. lk was tamelijk verbaasd toen ik hem zag. Ik had beslist geen dokter van in de tachtig verwacht. Hoewel hij erg beweeglijk was en er bijzonder levenslustig uit zag, bleek hij vierentachtig jaar oud te zijn en nog elke dag te werken.
Hij stond op van achter zijn bureau en kwam ons met uitgespreide armen tegemoet. Hij sprak vloeiend Engels met een duidelijk Spaans accent en dat klonk heel sympathiek, “Good morning, senora Fija, welcome in our Oasis hospital of Hope", en met een arm om haar schouder bracht hij haar naar de stoel tegenover zijn bureau.
Later begreep ik dat ze iedereen in het hospitaal met de voornaam aanspraken. Alle dokters en al het andere personeel zeiden Mrs. Fija of Sra. Fija tegen haar en vanzelfsprekend was ik voor iedereen Señor Martien. Maar laat ik nog even teruggaan naar het 'intake' gesprek.
"Senora Fija, ben je wedergeboren?"
Zo'n vraag had ik zelden in een kerk gehoord, laat staan in een ziekenhuis. Fija vertelde dat ze door het geloof mocht weten dat ze behouden was en zich in alles voor tijd en eeuwigheid van de Heer afhankelijk wist en haar toekomst in Zijn handen had gelegd. De dokter kwam van achter zijn bureau vandaan, waar hij na de begroeting weer was gaan zitten. Hij liep op Fija toe en sloeg zijn armen om haar heen en gaf haar een kus op haar voorhoofd.
"Daar ben ik zo blij om", zei hij, "ik vraag dat altijd het eerst want als ik iemand beter kan maken en hij of zij is niet behouden, wat heb ik dan gedaan? Uitstel van executie, en dat is niet genoeg. Niemand mag hier weggaan zonder de kans te hebben gehad de Heer ]ezus aan te nemen. Want als mijn behandeling dan niet het resultaat heeft dat we verwachten is alles toch nog goed."
Hij ging weer achter zijn bureau zitten en legde uit welk behandelingsschema hij dacht te gaan volgen.
"Je krijgt eerst een dag vol met onderzoeken, daar zal je erg moe van worden, maar we willen dat in vierentwintig uur afwerken en dan beginnen we met de behandeling want je hebt niet veel tijd meer," Ik schrok op van deze woorden en bedacht hoe gemakkelijk je soms 'vergeet' hoe ernstig een situatie kan zijn. Telkens schuif je als het ware de grens van de ernst naar voren en steeds denk je -al is het vaak onbewust- dat als het zo blijft als nu, we er wel doorheen komen, lk denk dat dit een soort van ingebouwde zelfbescherming is. ]e blijft steeds hopen. Maar ’hopen' is hier eigenlijk niet het goede woord. Je vertrouwt er zelfs op dat het weer goed komt . Dat kan eigenlijk niet anders omdat je altijd bij elkaar bent geweest en het irreëel is eraan te denken dat het ophoudt, het is immers nog nooit opgehouden! Dit is een totaal nieuw idee waar je niet aan kunt wennen. Maar ik werd er ineens weer bij bepaald: ']e hebt niet veel tijd meer en toch denk je dan meteen weer: 'We zijn dus nog niet te laat.”
Terwijl ik dit in enkele seconden overdacht -denken gaat nu een- maal veel sneller dan dat je het kunt opschrijven- ging de dokter verder:
“Afhankelijk van de resultaten van de onderzoeken ziet je verblijf er ongeveer zo uit: Eerst minimaal een dag in de verpleegafdeling voor onderzoek. Dan krijg je een wat luxueuzer appartement en beginnen we met de kuur. Eerst een week ontgifting. Je krijgt twee keer per dag een infuus om je lichaam te reinigen van allerlei stoffen die niet goed voor je zijn. Vanaf vandaag krijg je dan elke dag ook een grote dosis Laetrile. Negen tot vijftien gram per dag, dat moeten we nog even uitzoeken. Daarvoor plaatsen we een katheter in een ader in je schouder zodat we niet elke dag een ader aan behoeven te prikken. Dan krijg je twee weken een intensieve begeleiding voor wat betreft het dieet en daarna gaan we vaststellen welke medicijnen je de eerstkomende tijd moet blijven gebruiken. Eventueel moet je ook nog een kleine operatie ondergaan waarbij we een katheter plaatsen die naar de lever gaat zodat we de metastasen in de lever rechtstreeks kunnen bestrijden door het inbrengen van FU5 - dat is een milde vorm van chemo therapie - en Laetrile. Als je vragen hebt mag je ze nu stellen, maar het kan ook best zijn dat de vragen later komen. Jullie kunnen altijd bij mij komen, maar dan vind ik het fijn als u dat even via mijn secretaresse regelt. Nu zal zij jullie naar de kliniek brengen.”
Hij opende een deur waarachter een kantoorruimte was en riep:”Ana Maria, breng Senora Fija even naar de kliniek.”
Ana Maria gaf ons een hand en door haar kantoor gingen we terug naar de gang en naar de lift. We gingen vier verdiepingen naar beneden en stapten uit in de ontvangsthal waar we ook binnengekomen waren. Daarna drukte Ana Maria op de knop van de lift naast die waar we net uitgekomen waren en gingen we nog twee verdiepingen naar beneden. Ana Maria vertelde dat er twee liften waren omdat de twee onderste verdiepingen later aan de kliniek waren toegevoegd. Ik dacht dat ik haar verkeerd had begrepen; wie bouwt er een paar verdiepingen onder een gebouw, je kunt een gebouw van vier verdiepingen toch niet even opkrikken? Later bleek dat het toch echt zo was, alleen lagen de benedenverdiepingen niet helemaal recht onder het hoofdgebouw; alleen een klein gedeelte; de eerste hulp- en de röntgenafdeling
waren onder het hoofdgebouw en de klinieken en operatiekamers waren gedeeltelijk ernaast en er half onder gebouwd. Beneden kregen we een kamer met twee ziekenhuisbedden. Een voor Fija en de andere voor mij. Ik mocht bij haar op de kamer blijven en ik moest (en dat was erg vreemd voor mij) voor haar eten zorgen. Het ziekenhuis leverde wel het eten maar de 'companion' van de patiënt moest zorgen dat de patiënt het eten ook werkelijk kreeg. Het verplegend personeel in dit hospitaal beperkte zich geheel tot de directe geneeskundige en daarmee samenhangende handelingen. Vandaar dat men er op rekende dat
een patiënt altijd in gezelschap was van een familielid dat alle niet-medische zaken voor diens rekening nam. Er was nog een andere reden: Een patiënt die alleen in het Ziekenhuis ligt ervaart meestal een gevoel van eenzaamheid; zeker wanneer dat een ziekenhuis in het buitenland is. Eenzaamheid is een remmende factor in het genezingsproces. Dit is, naast personeelsbesparing, een van de belangrijkste redenen waarom men in het Oasis Hospital of Hope het erg belangrijk vindt dat een patiënt een ‘compañion’ meebrengt.
Pete en Bill namen afscheid van Fija en ik liep met hen mee naar hun auto.
”Wij blijven voor jullie bidden en jij moet goed voor Fija zorgen", zei Bill.
“That's for sure, wij bidden and you care for her", voegde Pete er half Nederlands en half Engels aan toe, "en bel me even op als wij something for jullie can doen.”
”Wij gaan weg en jij moet nu meteen naar Fija teruggaan, want zij is erg ziek en in een heel vreemde omgeving en dan moet je bij haar zijn. Ik ga vanmiddag weer terug naar Desert Hot Springs; bel me als je wat meer weet. Ik probeer je in ieder geval elke avond even te bellen.”
Ze stapten in en reden weg. Ik bleef nog even kijken tot ze de hoek bij de arena om waren gegaan. Ik voelde me plotseling heel erg alleen zonder deze twee bijzonder fijne vrienden. Langzaam liep ik terug van de parkeerplaats naar de ingang van het Hospitaal Terwijl ik om me heen keek, begon ik me, ondanks dat ik me alleen voelde, toch ook een heel klein beetje thuis te voelen. Het drong tot me door dat de bouw van de huizen en de toestand, waarin de stoep en de straten verkeerden, erg veel gelijkenis vertoonden met Aruba waar we een tijd hadden gewoond. De warme wind, die ik om me heen voelde en de bijbehorende geuren brachten me zestien jaar terug. Terug in de tijd op Aruba. Het gaf me een vreemd gevoel. Verwarrend ook. Het was al zo heel lang geleden dat we daar woonden; het was in de loop van de tijd ver weg in een hoekje van de herinnering verdwenen en nu leek het ineens weer zo kort geleden dat Fija en ik met onze jongens daar woonden en we bijna elke avond gingen zwemmen in de mooie blauwe Caraïbische zee. Ik liep door de ontvangsthal naar het trappenhuis. Ik liet de lift letterlijk links liggen en ging met de trap naar beneden; maar ik kon Fija's kamer niet meer vinden. Stom dat ik was vergeten om naar het kamernummer te kijken. Na twee keer een kamer van een ander ingelopen te zijn besloot ik het zekere voor het onzekere te nemen en mezelf in bescherming te nemen tegen nog een beschaamd rood hoofd. Ik liep op de eerste de beste zuster af en voor ik iets kon zeggen zei ze:
"Senor Martien, here is your name tag and one for your wife. You have to wear them, don’t forget.”
Ik nam de naamplaatjes die verplicht gedragen moesten worden van haar aan en terwijl ik de mijne opspeldde, vroeg ik haar hoe het kwam dat ze mijn naam nu al kende, we waren tenslotte nog
maar net aangekomen. Ze vertelde dat hier twee redenen voor waren. De eerste was dat elke patiënt enkele ’enfermeradas’ (verpleegsters) kreeg toegewezen en dat zij er daar een van was. En ook dat ze mij herkend had vanwege mijn ’moustacio grande’.
Op mijn vraag waar Fija was vertelde ze dat zij op haar kamer no. 14 was.
"Ik ben echt heel erg ziek he", zei Fija toen ik de kamer binnen kwam. Ze lag met enkel een laken over zich heen op bed.
"Ja, lieverd, anders zouden we hier niet zijn he?"
“Ik ben toch wel een beetje zenuwachtig, ze gaan me meteen helemaal onderzoeken, ik moest me nu al uitkleden en ik lig hier helemaal in mijn blootje. Ik vind het wel eng hoor, ze spreken allemaal
Spaans hier."
”]ij kent nog wel wat Papiamento van onze tijd op Aruba. Gebruik dat maar, dat verstaan ze ook wel een beetje.”
De dokter kwam binnen en begon Fija te onderzoeken, Hij klopte en luisterde zonder ook maar één blik te slaan op Fija’s lichaam. Steeds gingen zijn handen onder het laken en zorgde ervoor dat ze voortdurend bedekt bleef.
Nadat de dokter was weggegaan zei ze: "lk was zo zenuwachtig voor dat onderzoek door een onbekende dokter en het viel alles mee. Ik denk dat hij niets van me heeft gezien in ieder geval niet meer dan heel hard nodig was.”
Dat was op zichzelf al een zegen voor haar, want ze vond het altijd vreselijk als iemand haar in weinig kleren zag, ook al was dat een dokter. Ze zou ook nooit onze kinderen borstvoeding hebben gegeven in een ruimte waar anderen bij waren. De ervaring met dit eerste onderzoek had haar helemaal op haar gemak
gesteld. Die dag werd ze nog twee keer op dezelfde wijze door andere dokters onderzocht. Men deed dat zo zorgvuldig om daarna door gezamenlijk overleg tot een goede diagnose te komen. Tijdens deze onderzoeken werd die middag in haar buik een nieuwe tumor ontdekt. Mocht deze iets gaan afknellen, dan zou hij operatief verwijderd moeten worden maar eerst zou geprobeerd worden met medicamenten de groei ervan te stoppen.
Financiële problemen
ln deze onderzoeksperiode mocht Fija haar kamer niet verlaten en daarom haalde ik ons eten in het cafetaria van het hospitaal. Het was allemaal wel wennen, samen zitten eten in een ziekenhuiskamer in Mexico, En het eten was ook vreemd; zo heel anders dan thuis. Later bleek dat het voedsel in het hospitaal een ondersteuning moest geven aan de gebruikte medicijnen en voedingssupplementen. Nadat ik de borden van onze maaltijd weer had teruggebracht naar de spoelkeuken kwam er een jonge vrouw naar me toelopen. Ze was zichtbaar en hoorbaar een Amerikaanse, Ze stelde zich voor als Lisa, hoofd financiële afdeling. Ze vroeg me of ik die middag nog even mijn deposito op de administratie wilde betalen. Het antwoord op mijn vraag hoeveel, deed me wel even slikken: 7.500,= dollar. Of je een emmer leeggiet. Ik vroeg of ik een gedeelte kon betalen met mijn creditkaart, maar dat ging niet. Alleen cheques of contant. lk beloofde dat ik zo gauw mogelijk alles zou regelen. Maar hoe dat dan moest wist ik ook niet. Ik zei niets tegen Fija; waarom zou ik haar ook nog belasten met geldproblemen? Daarom wachtte ik tot ze even ging slapen voor ik naar de telefooncel liep om Pete op te bellen. Dat was een ervaring op zichzelf. De telefoon in de cel deed het niet, dus liep ik naar de balie en vroeg om hulp. Het bleek dat de telefoon het al een paar dagen niet meer deed omdat .... het bakje met peso’s vol was en dat werd maar één keer per week geleegd. Ik mocht via de telefoon van de balie bellen. Deze telefoon was rechtstreeks verbonden met het Amerikaanse A.T&T. Net zoals je bijvoorbeeld in Eindhoven een netnummer van Antwerpen zouden hebben …
Ik kreeg Lanie aan de lijn en die vertelde me dat Pete niet thuis was en dat ik het om een uur of vier nog maar eens moest proberen. Zo lang duurde het niet, want Pete belde mij even later zelf op. Hij was wat eerder thuisgekomen dan hij had verwacht. Ik vertelde hem het probleem maar hij zei me dat ik me geen zorgen moest maken want dat de Heer zou zorgen voor het geld. Inderdaad, de volgende morgen werd het probleem voorlopig opgelost doordat we een gift ontvingen die voldoende was om het grootste deel van het deposito te betalen. Ik vertelde Lisa hoe de Heer had gezorgd dat wij aan het geld voor het deposito waren gekomen en dat mijn vrouw en ik erop vertrouwden dat de Heer ook verder in de financiën zou voorzien. Ze accepteerde het geld, wenste me vriendelijk goedemiddag en gedurende ons hele ver-
blijf van ruim drie weken heeft men met geen woord meer over geld met ons gesproken. Natuurlijk had ik Fija, nadat we het geld hadden gekregen, verteld over het deposito en wat ik Lisa had gezegd. Dat zij niet meer over geld spraken was voor ons een duidelijke bevestiging van de Heer dat Hij de zaak volkomen onder controle had.
Fija en ik lagen die avond al in bed en waren bijna in dromenland toen er op de deur werd geklopt. Ik riep ’drenta'. Of ze deze uitnodiging om binnen te komen in het Papiamento werkelijk verstonden weet ik niet maar het hielp wel. In enkele ogenblikken stonden zes ’enfermeradas' rond Fija’s bed. Ze stelden zich eerst
allemaal voor en daarna las de zuster die ik op de gang al even had gesproken in rad Spaans een hele lange lijst voor. Het enige dat ik verstond waren de namen van dokters en Fija's naam. Het bleken de nachtzusters te zijn, die, net als een schildwacht in het leger, hun consignes overgaven en ontvingen, met betrekking tot elke patiënt waarvoor ze verantwoordelijk waren. Met een vriendelijk ”Buenas noches", verdwenen ze giechelend weer van de kamer. Waarom ze zo giechelden is me altijd een raadsel gebleven maar het hoorde kennelijk bij het ritueel, want elke avond na de wisseling van de ploeg verlieten ze altijd op deze wijze onze kamer.
Zelfverpleging'
De volgende morgen om tien uur mochten we naar het ons toegewezen appartement op de derde verdieping. Wat een kamer! Uitzicht op de buitenwijken van de stad en de grote kerk aan de ene kant, terwijl we aan de andere kant net langs de arena de mooie blauwe oceaan konden zien. We waren helemaal zelfstandig geworden en dat betekende dat ik overal aan moest denken. Op tijd gaan ontbijten
zodat we op tijd konden zijn om het infuus te halen. 's Morgens om negen uur, na het ontbijt was het in de
“treatment room’ een drukte van belang want iedereen wilde om die tijd het infuus hebben. Iedere morgen en elke middag kregen alle patiënten een infuus die ongeveer zes uur werkte en dan wilde je niet de laatste zijn omdat, als je onverhoopt een keer wat laat Was, je dan die avond ook niet vroeg naar bed kon. Ik moest er ook steeds op letten dat ze op tijd was voor de diverse prikken en tevens moest ik haar dagelijks een klysma geven van ’cartilago de tiburon', een oplossing van kraakbeen van haaien. Het was bedoeld als een reiniging van de darmen om daarmee de aangroei van tumoren te vertragen en zo mogelijk terug te dringen. lk lette er ook op dat ze op tijd de juiste medicijnen innam. Toen ze al die verschillende pillen en drankjes voor het eerst zag had ze gezegd: ”Lieverd, dat moet jij maar voor me regelen hoor, ik kan dat allemaal niet onthouden.”
Nadat drie van de uiteindelijk vastgestelde tien ontgiftingsdagen’ achter de rug waren begon Fija als maar zwakker te worden. Wat een verschil met enkele dagen geleden. Nadat ze die morgen haar infuus had opgehaald stelde ik haar voor om samen naar de oceaan te wandelen. Dat hadden we de tweede dag na onze aankomst in Tijuana ook gedaan; maar nu zei ze dat ze zich te zwak voelde om dat hele eind te lopen. Daarom haalde ik een rolstoel op de revalidatieafdeling en reed ik haar naar het strand. Terwijl ik haar voortduwde en we over allerlei dingen praatten, was ik er niet echt bij met mijn gedachten. Ik was bang voor de toekomst. lk zag haar zo snel achteruit gaan in die eerste paar ’ontgiftingsdagen' dat ik, terwijl ik achter de rolstoel liep, de Heer min of meer radeloos vroeg om haar te genezen.
"Heer, als u haar niet helemaal wilt genezen, dan neem ik er genoegen mee als ik haar altijd moet verzorgen, maar help ons toch alstublieft en laat ons bij elkaar blijven, wij kunnen niet zonder elkaar.”
“Zeg, darling", onderbrak ze mijn gedachten, "het lijkt je misschien vreemd en ik had het je al eerder willen zeggen, maar ik heb net het gevoel dat ik hier wel eens meer ben geweest, maar dat is gekkenwerk, want we waren nog nooit in Mexico.”
”Wat denk je van Aruba?"
“Ach ja, je hebt gelijk. De huizen, de palmbomen, en de mensen.”
Ik reed haar zonder verder veel te zeggen naar de oceaan. Op de boulevard zette ik de rolstoel op de rem en hielp haar overeind. Op een muurtje, dicht bij elkaar gezeten, keken we naar de ondergaande zon. lk Zag een traan over haar wangen biggelen. "De zon gaat onder, het wordt gauw donker en het..., het is zo
raar ..., het maakt me zo onrustig vanavond. Ik ben bang voor wat gaat komen. Drie dagen geleden kon ik dit stuk naar de oceaan nog lopen en nu word ik al moe van het zitten in de rolstoel terwijl jij me voortduwt.”
"Ik ben ook zo bang liefste, maar we moeten vertrouwen hebben. Tot nu toe heeft de Heer ons geholpen en Hij zorgt verder ook voor jou en mij.”
”Stommeling" dacht ik, ”Waarom zei ik nu “jou en mij’ in plaats van ’ons’?” Voor mijn gevoel bracht ik door deze woorden een onderscheid aan dat er niet hoorde te zijn. Had ik al een streep getrokken in mijn gedachten? Was ik onbewust aan het afscheid nemen? Alsof ik verwachtte dat zij heen zou gaan en ik alleen achter zou blijven. Zo stom. ”Waarom denk ik ook niet beter na voor ik iets zeg?”
"Ja darling, Hij zorgt voor jou en voor mij”, herhaalde ze, kennelijk in gedachten verzonken, langzaam mijn woorden.
”Stommeling!” dacht ik weer, en ik moest erbij terugdenken aan een van de docenten op de Bijbelschool: Aad van der Sande.
Op een gegeven moment kregen we les over het bezoeken van zieken. Dingen die je wel, en andere dingen die je niet moet zeggen. gaf enkele voorbeelden: Zeg nooit, “U ziet er nog goed uit". Of, net zo erg of erger: “Ik heb gehoord dat dit nooit meer over gaat ".
Die les was ik nooit vergeten. Maar ik had hem niet geleerd!
Nu bleek hoe eenvoudig het is om in zulke strikken gevangen te raken. lk moest mijn woorden gaan wegen en steeds opletten op wat ik zei. Maar hoe vreselijk moeilijk is dat als de patiënt het
liefste is wat je op de wereld hebt en als je gewend bent om altijd alles met elkaar te bespreken. Soms lijkt het wel alsof je geen meester meer bent over je eigen gedachten, waardoor de zinnen buiten jezelf om gevormd lijken te worden. Onbegrijpelijk dat ik zo stom was. Wij waren samen één, wij waren ’ons', wij waren ’wij’!
"De zon gaat hier net zo snel onder als op Aruba, Martien. We kunnen beter teruggaan naar het hospitaal.”
Hiermee onderbrak Fija mijn gedachten. Ik hielp haar weer in de rolstoel en reed haar terug naar het Hospitaal, Tegen de tijd dat we terug waren was het inderdaad helemaal donker. Het deed ons bei-
den denken aan die mooie tijd die we op Aruba hadden doorgebracht. Donker en toch een lekker warme wind om je heen. O, hoe wilde ik dat die tijd van toen weer even terugkwam. Zonder zorgen buiten lopen en van e1l<aar genieten in de heerlijke tropennacht. Maar nu liepen we door de gang van het hospitaal naar onze kamer. Sterker dan ooit drong het tot me door: 'mijn liefste is heel erg ziek.’
We gingen met de lift naar boven en Fija ging weer op bed liggen; ze was te moe om naar de eetzaal te gaan en daarom liep ik naar de keuken om ons eten te halen. Het diner bestond voor ons beiden uit havermoutpap, aardbeien, meloen en een stuk cake waarvan we de ingrediënten niet allemaal konden thuisbrengen. Er zat wortel in en stukjes sinaasappel en het smaakte enigszins naar banaan. Maar Fija at haast niets. Zij had geen trek. Haar gezicht was zo bleek. En ik was zo bang.
Tegen zeven uur was ze in slaap gevallen. lk liep nog even naar de eetzaal om te zien of er nog wat fruit over was. Ik wilde proberen haar toch nog iets te laten eten wanneer ze later op de avond wakker zou worden. In de eetzaal raakte ik in gesprek met iemand die vertelde dat die middag een patiënt met metastasen van darmkanker in de lever was overleden. Dat had ik nou net even nodig... Het verergerde mijn onrust dermate dat ik alleen maar kon hopen dat Fija niets aan me zou merken. lk liep weer terug naar de kamer met een paar peren en wat mandarijnen. Terwijl Fija lag te slapen, probeerde ik een cryptogram op te lossen uit een puzzelboekje dat ik uit Nederland had meegenomen. lk schilde een peer en at die ondertussen op. Maar het cryptogram klopte deze avond niet, ik kon geen enkel gevraagd woord vinden. Telkens weer gingen mijn gedachten en mijn blik naar de vrouw waar ik zoveel van hield, Mijn eerste grote liefde, er was nooit iemand voor haar in mijn leven geweest en ik kon me niet voorstellen dat er
een dag zou komen dat ik alleen zou zijn, zonder haar. Tegen negenen was haar infuus zo goed als leeg. Ik maakte haar wakker om de naald te verwijderen en de aansluiting op de verpleegafdeling door te laten spoelen. Nadat we dat hadden gedaan en we weer op onze kamer waren, drong ik er bij haar op aan om nog
iets te eten.
"Alsjeblieft schat, eet nog een mandarijntje of een peer, je moet toch wat eten.”
Met een diepe zucht vroeg ze me om dan maar een peer te schillen voor haar. Ze at hem nog helemaal op ook. Maar het was duidelijk dat ze het voor mij deed. lk kon aan haar gezicht zien dat ze er eigenlijk van gruwde. En dat maakte me zo bezorgd. Ik had wel eens gehoord dat kankerpatiënten hun eetlust verliezen als de ziekte zich verder in het lichaam uitbreidt.
We maakten ons gereed om te gaan slapen, hoewel het nog betrekkelijk vroeg was.
"Ie bent zo onrustig, wat is er?"
Ze had het dus toch gemerkt; een bewijs hoe goed ze me kende.
”]a wat zou er zijn? Liefste ik ben bang! Ik ben zo bang en ik hou zo van je .... ” Ik besefte dat dit ook geen opbeurende woorden waren voor iemand die ernstig ziek was. " .... en je eet zo weinig dat maakt me bezorgd", gaf ik een draai aan mijn woorden.
“lk zal morgen mijn best doen om te eten, maar darling, het smaakt me hier gewoonweg niet. Als we straks weer thuis zijn zal ik best weer beter gaan eten, maar alles smaakt hier zo ..., zo .... vreemd. En je moet niet bang zijn, de Heer leidt ons en Hij houdt ons vast. Altijd. En overal.”
Op de foto: Links van Fija: Lee Theodoore, en rechts Lee’s vrouw June en Judy & John Nauta.